Het was er warm, de stranden prachtig, de zee blauw, de mensen vriendelijk, het eten was heerlijk en je kunt ook nog zoveel cultuur opsnuiven als je wilt. Het Zuid-Europese eilandje Malta is prachtig. Vriendlief en mijn familie kunnen U er alles over vertellen. Ik niet. Want ik lag gestrekt in mijn bed. Ziek als een hond.
Nu moet ik eerlijk bekennen dat ik al niet bijzonder fit dat vliegtuig in stapte op zaterdag. Maar ik gaf de schuld aan een etentje met aansluitend een verjaardagsborrel de avond ervoor. En de avond dáárvoor was ‘t ook al extra gezellig tijdens een avond Oh Oh Cherso kijken.
Beetje jammer dat ik toen al mijn klachten ( men neme buikpijn, verkoudheid en al soort ongein) lekker aan het onderdrukken was. Gooide een aantal medicijnen voor de buik en de blaas er in – want ik zou es ziek kunnen worden op vakantie – en dacht dat het wel weer over zou gaan. Een vijfjarige zou hierin nog verstandiger hebben gehandeld dan ik.
Want op zaterdag bleef mijn buik maar pijn doen, lopen was moeilijk en het hoofd bonkte volop.’Jij bent echt ziek,’ zei vriendlief nadat ik nee had geantwoord op de vraag of ik wijn wilde in ‘t vliegtuig. Ik knikte. Ik was echt ziek. Maar na een half uurtje slapen in het vliegtuig voelde ik me weer beter.
En dat gevoel werd alleen maar beter op de Maltezer grond. Wat een warmte, daar zou iedereen een rondedansje van doen. En hoewel ik nog steeds geen wijn hoefde, ging het de rest van de dag nog. D’r kon wat op een terras gedronken worden en later ook nog gegeten.
Dat zou meteen de eerste en laatste avond zijn.
De nacht verliep wel een beetje rusteloos, dankzij die buik. Kon bijna niet meer op de zij liggen, maar een kniesoor die daar op let. En dus dook ik de volgende ochtend voor het appartement gewoon in zee.
Want oh boy, we zaten in een mooi appartement. Groot, ruim, hip, een groot balkon met uitzicht over zee. De boulevard recht voor de deur en het strand erachter. Voelt toch als een privé-zwembad. En daar moest ik in zwemmen. Vond dat ik best was opgeknapt.
So far so good.
Konden ouders, vriendlief en ik daarna samen naar een verderop gelegen baai met zandstrand. The Golden Bay. Daar gingen we in onze grote gedeukte grijze Kia met twee stoelen en twee banken ( was gehuurd voor ‘t koffergemak).
Het ding schakelde zo slecht dat je verwachtte dat-ie er ieder moment in kon blijven hangen. En dan van de berg af, om het avontuur net wat groter te maken. Ook de antenne bleef maar op en neer gaan. Maar daar wenden we aan. Anderen mensen hadden vlaggetjes, wij een op hol geslagen antenne.
Toch redde de Kia het en leverde ons af bij Golden Bay. En eenmaal op het strandbed daar, ging het ook lekker. Zonnetje hier, zwempartijtje daar en voor we het wisten was het lunchtijd. Had niet echt honger, maar at toch een broodje kip.
Maar daarna begon ik het koud te krijgen. Heel koud. Het voelde alsof ik op de fokkin’ Noordpool zat. Ik klappertande als een willekeurig spook en begon ook nog eens rare stuiptrekkende bewegingen te maken.
Nee, hier zijn geen beelden van.
‘Ik moet hier weg,’ klappertande ik tegen ‘t gezelschap, verliet de tafel en ging verderop op een stoepje zitten. Daar ging het van kwaad tot erger. Misselijk? Duizelig? Klappertanden? Mensen konden het vragen en ik draaide het. Uiteindelijk wisten vader en vriendlief mij weer op mijn zonnebed te leggen. En daar gooide ik tussen die bedden alles er weer uit. Na ja, zand erover.
Ze hebben me naar huis gekregen. Veel verder dan het appartement ben ik niet gekomen. Nou ja, de volgende dag heb ik – ondanks weer een vermaledijde koortsaanval – toch op ‘t strand gelegen voor ‘t appartement. Heel charmant zal dat er niet uit hebben gezien, gezien ‘t feit dat ik alleen maar met half open mond geslapen hebt.
En vooruit, de ochtend daarop heb ik ook nog ‘t strand mijn best gedaan. Maar toen ik ook daar mijn inmiddels beroemde koortsaanval had lieten zien, was ‘t mooi geweest. Ik kon bijna niet meer. Mijn eetlust was verdwenen, alles deed zeer en mijn mond voelde permanent als papier dat in 1766 al weg gegooid had moeten worden.
Het enige wat ik deed was slapen, slapen en nog eens slapen. Ik zal U vertellen; je leert je slaapkamer wel goed kennen. Zo had ik tegenover me twee uitermate lelijke abstracte schilderijen hangen. Zag er door mijn ijldromen iedere keer iets anders in. Ze werden er alleen maar lelijker door.
Kijkt U maar:
Die woensdag was dan ook het absolute dieptepunt. Helder nadenken was er niet meer bij, eten ook niet en het drinken werd ook steeds moeilijker. IJlen, overgeven en dat soort dingen ging wel prima. En ondanks dat iedereen zei dat ik er beter uitzag, voelde ik me steeds slechter. ‘s Avonds probeerde ik nog een happie pizza die vaderlief had gehaald, maar dat ging er even hard uit als-ie er trouwens niet inging.
Na een bijzonder slechte nacht, kwam mijn vader op het lumineuze idee om mij te vragen of ik last had van mijn blaas en onderrug. Ik knikte van ja. Waarom ik dat niet eerder had gezegd? ‘Omdat alles pijn doet?’ piepte ik. Mijn ouders wisten genoeg. Een potje werd gevuld voor een lakmoesproef en vader speurde een dokter in een apotheek op die ‘t meteen testte.
De uitslag? Een infectie. En niet zo’n kleintje ook. D’r werd voor de gezelligheid bloed aangetroffen in de testresultaten. Werd ik niet zo blij van. Werd wel blij van de medicijnen die ik kreeg. Antibiotica en nog wat poeders. Hielp als een dolle. Ik was zowaar weer in staat een gesprek te voeren en – niet lachen – te zitten. Want dat lukte ook niet meer.
Vrijdagmiddag om een uur of twaalf heeft vriendlief me weer op ‘t strand gekregen. Daar lag ik dan met mijn witte tropenoutfit ( had ik al verteld dat je uit de zon weg moet blijven met die kuur? ) op de strandstoel. En bedacht ik dat ik in mijn hele leven nog nooit zoveel kleding aan had gehad op een strand. I couldn’t care less. Ik zat namelijk weer op een strand, zonder dat ik hoefde over te geven of rare stuiptrekkingen te maken. Heel verfrissend.
Op zaterdag, precies een week na aankomst, hing ik bij vriendlief aan de arm om de boulevard verder op te lopen en fruit te kopen. En hoewel een Benidorm Bastard beslist harder zou stappen dan ik, wandelde ik zoals ik in maanden niet gewandeld heb. Want die energie? Die was al heel lang weg.
En zo wandelden we best een stukkie naar een restaurant. Om te lunchen bij de mooiste baai van heel Malta: St. Julians. Daar kon ik in de schaduw zitten ( zolang de baas van ‘t spulletje maar stil bleef staan, aangezien hij in momenten van verveling aan de parasols ging lopen klooien) en … pizza bestellen. Die deelde ik overigens wel met moederlief.
Een kwartier later kreeg ik ‘m. Eentje met mozzarella, tomaat en champignons. Niet moeilijk. Maar dat was die ander op woensdag ook niet. Gespannen keek ik naar de pizza. Zou ik weer? De rest van het gezelschap ook. Als ze maar niet weer … Ik stopte het eerste hapje in de mond. Ouders en vriendlief keken me bezorgd aan. ‘Het is lekker,’ knorde ik. De gezichten braken open en iedereen lachtte van opluchting. Het was de beste pizza ooit.
Voor zo’n pizza gaan vriendlief en ik nog eens terug naar Malta. En niet alleen voor z’n pizza. Ook voor de rest. Die ik niet gezien heb (De rest heeft zich prima vermaakt), dan laat ik de volgende keer de infectie gewoon thuis.
Geef een reactie